|
HET PAARD
paard (v. Lat. paraveredus = extra postpaard; v. Gr. para = naast, bij, en Lat. veredus = postpaard), de gedomesticeerde vorm (Equus caballus) die tezamen met het Przewalskipaard de groep echte paarden uit de familie Paardachtigen vormt.
De hengstigheid van de merrie valt in het late voorjaar en de vroege zomer. Deze duurt twee tot vier dagen en keert om de drie tot vier weken terug. De draagtijd is ca. 11 maanden. Het veulen kan na vier maanden geleidelijk worden gespeend. De hengst bereikt geslachtsrijpheid na ongeveer twee jaar, de merrie op een leeftijd van 1518 maanden.
Het paard is over bijna de gehele wereld verspreid. Het heeft in de geschiedenis van de mensheid een grote rol gespeeld, vooral nadat men het trektuig en het hoefijzer had uitgevonden en de trekkracht van het paard aan de landbouw, het vervoer en het verkeer dienstbaar gemaakt kon worden. Naarmate de wegen beter geplaveid werden, nam het gebruik van paarden toe; het bereikte een hoogtepunt in de tweede helft van de 19de eeuw en de eerste decennia van de 20ste eeuw. Daarna liep hun aantal als gevolg van de toepassing van motorkracht geleidelijk terug. Na de Tweede Wereldoorlog ging het paardenbestand achteruit, totdat door de toegenomen welvaart en vrije tijd de vraag naar sport- en ontspanningspaarden toenam. Hierdoor nam de paardenstand sedert een dieptepunt in de jaren zestig geleidelijk weer toe. Aan het einde van de jaren zeventig daalde het tot dan toe steeds toegenomen aantal paarden en pony's geleidelijk aan weer als gevolg van een verzadigde markt, minder aanfok en de achteruitgaande economische toestand. De zware warmbloedpaarden zijn vrijwel geheel verdwenen, terwijl het aantal koudbloeds heel sterk is teruggelopen en van weinig betekenis meer is. De meeste paarden vindt men in Noord-Amerika, waarop onmiddellijk Zuid-Amerika volgt (beide met ruim 17 miljoen dieren).