Een paard of een pony leven het liefste van het verse gras (groenvoeder) op de weide. Als ze moeten werken hebben ze echter iets meer nodig. Men voedert dan krachtvoeders en ruwvoeders bij;
Krachtvoeders zijn vooral gerst en haver. Ze hebben een grote voedinswaarde. Het is echter zeer sterk voedsel voor de maag. Daarom zal men deze voeders meestal mengen met zemelen en/of melasse. Ook korrels zijn een (evenwichtige) mengeling van allerlei soorten voeders.
Ruwvoeders zijn vooral hooi en stro. Ze dienen als buikvulling en vervangen voor een gedeelte de weidgang. Zulke buikvulling is nodig om de maag te beschermen tegen het zuivere krachtvoeder en ook wel om de energie van het krachtvoeder te remmen (anders gaan ze bokken, lopen of is er teveel spanning).
De hoeveelheid voeder hangt af van het aantal uren werk. Meer en zwaarder werk vragen sterker eten.
Zeker niet te veel eten geven.
Zonder automatische drinkbak moet er gezorgd worden voor vers drinken.