Andalusiër
Soort:
warmbloed
Herkomst: Spanje
Ook bekend als: Pura Raza Española
Over de
Andalusiër
De hedendaagse Andalusiër is wellicht een van de oudste en
zuiverste bloedlijnen ter wereld. Trots, vurig, moedig en
volgzaamheid zijn de typerende kenmerken voor de Andalusiër.
Omdat het een rustig paard is, rijden ook kleine kinderen op het
paard. Toch is de Andalusiër zeker niet sloom of erg mak, door
kundige ruiters gereden, is het een gewild rijpaard op shows en
parades, omdat hij dan een vurige en trotse uitstraling heeft.
Ook als stierenpaard voor de stierengevechten wordt hij gebruikt.
Daarvoor moeten de paarden lenig, behendig en snel zijn. Sommige
Hoge School oefeningen zijn hier ook op gebaseerd.
In Spanje wordt het paard angstvallig in de gaten gehouden. Door
kruisingen was het ras namelijk bijna geheel uitgestorven, maar
is nog net op tijd gered. Daarom is het moeilijk paarden te
ïmporteren uit Spanje. Er zijn nog niet echt veel Andalusiers
buiten Spanje en Portugal. In Groot-Brittanië lopen echter al
een aantal paarden rondt, net als in Amerika, hoewel het er daar
wat meer zijn. In Nederland staan ook een aantal Andalusiërs,
hoewel het aantal nog te klein is om een stamboek op te richten.
Lichaamsbouw
De Andalusiër komt voornamelijk voor in de schimmelkleur. Een
enkele keer is hij bruin of zwart (zie foto rechts). Het is een
compact paard met goede proporties en een schofthoogte tussen de
1.52 m en 1.60 m. De manen en staart zijn vol. De Andalusiër
heeft een recht hoofdprofiel of een iets ramshoofd, met kleine
oren en een zware, gebogen hals. Verder heeft de Andalusiër een
afhangend kruis en naar verhouding iets licht, maar droog
beenwerk. Zijn gangen zijn energiek en verheven. De Spaanse pas
bijvoorbeeld, die de Lippizaner snel onder de knie heeft. Daarbij
worden de benen gestrekt hoog opgeheven, tot borsthoogte. Voor de
dressuur wordt deze oefening niet gebruikt, omdat het paard in
deze pas niet aan de teugel loopt. Maar het is een handige
oefening voor het soepel maken van de spieren.
De Andalusiër staat bekend om zijn leervermogen en zijn
geweldige temperament.
Geschiedenis
De oorsprong van de Andalusiër ligt in de zevende eeuw, toen de Moren Spanje binnenvielen en Berbers meebrachten. De oosterse Berbers werden gekruist met inheemse Spaanse rassen, wat resulteerde in de Andalusiër. In de middeleeuwen was de Andalusiër het lievelingspaard van de Europese edelen en rond 1500 had hij veel invloed op het Lippizaner ras. Later werd hij als cavaleriepaard gebruikt. De Andalusiër komt uit de Spaanse provincie Andalusië . Het is een regelrechte afstammeling van het Iberische of Spaanse paard en de Berber. De laatste werd door de binnenvallende Moren naar Spanje gebracht. Aan het eind van de middeleeuwen werd het ras voornamelijk door Karthuizer kloosterst oeterijen onderhouden. De beroemde William Cavendish, Hertog van Newcastle, schreef ooit: '...het Spaanse paard is het edelste dier op aarde...'. Cortes nam Andalusiërs mee naar Amerika om hem gezelschap te brengen bij zijn veroveringen. Het aantal Andalusiërs is een tijd lang afgenomen, maar tegenwoordig is het, dankzij het mooie exterieur en de opzichtige gang, weer één van de populairste rijpaarden ter wereld.
En verder...
De Andalusiër heet
tegenwoordig de 'Pura Raza Española. Maar je kunt hem ook nog
gewoon Andalusiër noemen.
Andalusiërs hebben veel te danken aan de Karthuizer monniken,
die hen aan het eind van de middeleeuwen fokten. Rond 1500 werd
er een aantal kloosterstoeterijen opgericht bij kloosters in de
buurt van Jerez, Seville en Cazallo. De monniken bleken
uitstekende fokkers en africhters te zijn. Ze hielden het paard
raszuiver en voorkwamen dat het ras vermengd werd met vreemd
bloed. De zuiverheid van de Andalusiër kwam in het gedrang toen
het leger van Napoleon Spanje binnenviel en veel paarden stal.
Gelukkig werd een kudde Andalusiërs verborgen gehouden, dat
later gebruikt is om het ras opnieuw te vermeerderen. Later,
in1832, richtte een epidemie grote schade aan onder de
paardenstapel van Spanje. Slechts een kleine kudde Andalusiërs
bij het klooster van Cartuja overleefde deze ramp. Tot 1962
werden er daardoor geen Andalusiërs meer geëxporteerd.